De mens heeft, met uitzondering van onze handpalmen en onze voetzolen, in principe overal haargroei. Onze hoofdharen groeien ongeveer 1,25 centimeter per maand. Per jaar groeit ons hoofdhaar dus gemiddeld 15 centimeter. Andere lichaamsdelen hebben afwijkende groeisnelheden.
Onze haren groeien niet zomaar. Celdeling is de verantwoordelijke voor onze haargroeicyclus. De vers aangemaakte cellen duwen de haren naar voren zodat er ruimte is voor de nieuwe aangemaakte haren. Elke haar gaat onder normale omstandigheden zo’n 1 tot 6 jaar mee. Gemiddeld verliest een mens zo’n 100 hoofdharen per dag. Deze verloren haren worden direct aangevuld met nieuwe haren.
We worden niet geboren met de lichaamsbeharing die we als volwassenen kennen. Tijdens de puberteit ontwikkelt deze lichaamsbeharing zich. De hoeveelheid lichaamsbeharing die iemand heeft is afhankelijk van de hoeveelheid androgenen (dit is een synoniem voor mannelijke hormonen) die het lichaam bezit. Mannen hebben over het algemeen een grotere hoeveelheid androgenen dan vrouwen en daarmee dus ook meer lichaamsbeharing. Lichaamsbeharing kan beschouwd worden als een secundair geslachtskenmerk.
Vanaf je geboorte heb je al wel lichaamsbeharing: zeer lichte en fijne haartjes. Dit wordt vellushaar genoemd. In de puberteit wordt een deel van dit vellushaar vervangen door terminaal haar. Mannen krijgen het volgende terminale haar: schaamhaar, okselhaar, buikhaar, gezichtshaar, borsthaar, haar op de ledematen, oorhaar, neushaar en sommige mannen krijgen ook haar op de rug, in de nek en op de schouders. Bij vrouwen beperkt het terminale haar zich tot schaamhaar, okselhaar en haar op de ledematen. Dit komt door de kleinere hoeveelheid androgenen die de vrouw bezit.