Wanneer de eicel en een zaadcel elkaar ontmoeten, begint de basis van een nieuw leven. Het geslacht van dit nieuwe leven wordt bepaald door de geslachtshormonen. De geslachtshormonen van de moeder worden geformuleerd als XX, die van de vader als XY. Tijdens de bevruchting wordt één chromosoom van moeder en één chromosoom van vader gecombineerd. Het Y-chromosoom is bepalend voor het geslacht van de vrucht.
Het vrouwenlichaam verschilt sterk van het mannenlichaam, zeker na de puberteit. Voor de puberteit worden beide lichamen met name gekenmerkt door de primaire geslachtskenmerken zoals de genitaliën. De primaire geslachtsdelen van de vrouw bestaan uit een vagina, een baarmoeder en eierstokken.
In de puberteit worden onder invloed van hormonen veranderingen doorgevoerd in het vrouwelijk lichaam die typerend voor de vrouw zijn.
Zo ontstaat er borstgroei en andere plaatselijke vetophopingen. Ook worden de heupen breder en gaat men voor het eerst menstrueren. Het vrouwenlichaam bereidt zich hiermee voor op de eventuele komst van een kindje.
Tussen mannen en vrouwen zijn diverse verschillen. Zo is de man gemiddeld 11 centimeter groter dan de vrouw en weegt hij 12 kilogram zwaarder dan de vrouw. Bij de man beslaat vet ongeveer 15% van het lichaamsgewicht, bij vrouwen is dit 25% van het lichaamsgewicht. De man heeft 10% meer spierweefsel dan de vrouw onder invloed van testosteron. De gemiddelde hartslag van de vrouw ligt tussen 75 en 90 slagen per minuut, bij mannen is dit tussen de 70 en 85 slagen per minuut. De vrouw heeft gemiddeld 4,5 liter bloed, de man 5,5 liter.