Het vrouwelijke voortplantingssysteem bestaat uit de eierstokken (ovaria), de eileiders en de baarmoeder (uterus). De baarmoeder is een orgaan met een peerachtige vorm, dat is opgebouwd uit spierweefsel. Aan de binnenkant is de baarmoeder bekleed met slijmvlies, wat het eitje opvangt zodra de reis door de eileider afgemaakt is.
De baarmoeder van een mens bestaat uit twee onderdelen, het lichaam van de baarmoeder (corpus uteri genoemd) en de baarmoederhals (de cervix uteri genoemd). Het lichaam van de baarmoeder is het grootste gedeelte van de baarmoeder. Hier vindt de innesteling van een eventueel embryo plaats. Aan de baarmoeder lichaam zitten de eileiders vast. De baarmoederhals met de portio is de verbinding van de baarmoeder met de vagina. Wanneer je in de vagina voelt, kan je de baarmoedermond voelen, dit wordt de portio genoemd. De portio is bekleed met een weefsel dat plaveiselepitheel genoemd wordt.
De baarmoeder ligt in de onderbuik, in het kleine bekken en net achter de blaas, en voor de endeldarm. De baarmoeder wordt op de plaats gehouden door ligamenten, dit zijn een soort banden.
De vorm van de baarmoeder verschilt per organisme. Na de puberteit heeft de baarmoeder bij de mens een omvang van circa 5 tot 10 centimeter. Bij een vruchtbare vrouw die nog nooit een kind gehad heeft, is de grootte van de baarmoeder te vergelijken met een mandarijn. Bij een vrouw die een of meerdere kinderen gehad heeft, blijft de baarmoeder na de zwangerschap wat groter. In de overgang neemt de grootte van de baarmoeder vervolgens weer iets af.