De naam kanker is afgeleid van het Latijnse woord voor kreeft: cancer. Deze naam is al door, onder andere, de Romeins/Griekse arts Galenus aan de ziekte gegeven. Men gebruikte deze benaming omdat de ziekte werd herkend aan de rode opgezwollen bloedvaten die in de nabijheid van de gezwellen erg opvielen. De artsen, uit vroeger tijden, zagen gelijkenis tussen deze bloedvaten en de pootjes van een kreeft.
Kanker wordt gekenmerkt door een ongecontroleerde groei van weefsel door een aanhoudende celdeling. Gewoonlijk groeien er in een lichaam alleen cellen wanneer het echt nodig is zoals in de foetale fase of wanneer organen dienen te worden vernieuwd of hersteld. De cellen krijgen dan ook hun specifieke vorm en grootte, dit is afhankelijk van de functie die ze moeten gaan vervullen. Dit proces wordt celdifferentiatie genoemd. Deze celgroei wordt door verschillende factoren gecontroleerd. Dit kunnen zowel inwendige- als uitwendige invloeden zijn die op hun beurt zowel remmend als stimulerend kunnen werken.
Er kan een tumor ontstaan wanneer cellen, om wat voor reden dan ook, weten te ontsnappen aan het controlesysteem weten te ontsnappen. Wanneer de balans is verstoord tussen de groeiremmende- en de groeistimulerende factoren dan kan er celwoekering optreden. De cellen die dan ontstaan hebben vaak hun vorm en functie verloren en worden nieuwgroei of neoplasie genoemd. Er wordt pas echt van kanker gesproken als er maligne, ofwel kwaadaardige, tumoren zijn gevormd. Deze cellen kunnen, in tegenstelling tot benigne, ook wel goedaardige tumoren genoemd, een orgaan ernstig beschadigen of dit zelfs stuk maken.