Onder bepaalde omstandigheden kan urine oververzadigd raken met oplosbare stoffen. Deze stoffen slaan soms daaruit neer in de vorm van kristallen. Zo’n kristal wordt een niersteen, uretersteen of blaassteen genoemd. De naam die wordt gegeven aan het kristal is afhankelijk van de plaats waar het gevormd wordt. In de volksmond wordt meestal gesproken van nierstenen.
Men krijgt pas last van nierstenen wanneer ze zo groot worden dat ze klem komen te zitten in de urinewegen. De grootte van een niersteen kan variëren van een zandkorrel tot de grootte van een kastanje. De klachten die men van nierstenen ondervindt wordt bepaald door de grootte van de steen. Hoe groter de steen hoe meer klachten en pijn men er van ondervindt.
Kleinere nierstenen worden vaak mee gespoeld met de urine en kunnen daardoor voor klachten zorgen. Deze klachten kunnen variëren van pijn tot bloed in de urine. Grotere stenen geven vaak geen symptomen maar kunnen wel een bron vormen voor bacteriën. Dit kan steeds terugkerende urineweginfecties tot gevolg hebben. In het ergste geval zorgen de grotere stenen voor een verstopping van de urineweg.
Nierstenen ontstaan meestal uit een aantal verschillende verbindingen. Het vaakst komt de verbinding van calciumoxelaat voor. Stenen die calcium bevatten zijn vaak goed te zien op gewone röntgenfoto’s. Andere stoffen die nierstenen kunnen vormen zijn: struviet, urinezuur en calciumfosfaat.
Wanneer de nierstenen niet spontaan oplossen kunnen ze op verschillende manieren worden verwijderd. Ze kunnen worden vergruisd met een niersteenvergruizer of met een grijper uit de urineweg of nier worden gehaald.