Wanneer bij de behandeling van kanker gebruik wordt gemaakt van medicijnen die celdodend of celdelingremmend zijn, dan spreekt men van chemotherapie. De medicatie die hierbij wordt toegediend wordt ook cytostatica genoemd.
Deze cytostatica zijn er in verschillende soorten, elk met hun eigen werking. De toediening van de medicatie kan op verschillende manieren gebeuren: door een infuus, een injectie of in de vorm van een tablet.
In de meeste gevallen worden cytostatica gedurende een aantal dagen of uren toegediend. Dit gebeurt volgens een, vooraf, vastgesteld schema. Na de toediening van de medicijnen volgt er een rustperiode die een paar dagen maar soms ook een paar weken kan duren. Tijdens deze rustperiode worden er geen cytostatica gegeven. Zo’n schema van toediening van cytostatica gevolgd door een periode van rust wordt een cytostaticakuur of chemokuur genoemd. Vaak is het nodig om een dergelijke kuur enkele malen te herhalen.
Doordat de cytostatica niet alleen maar de kankercellen aantasten maar ook de gezonde cellen vernietigen kunnen er vervelende bijwerkingen ontstaan. Een aantal bekende bijwerkingen van deze medicijnen kunnen zijn: haaruitval, misselijkheid, braken, darmstoornissen, verhoogd risico op infecties en vermoeidheid.
De acute misselijkheid en braken die tijdens het toedienen van de medicijnen optreedt kan met medicatie worden onderdrukt. Doorgaans verminderen de bijwerkingen naarmate de toediening van cytostatica langer is beëindigd. Na de behandeling kan de patiënt zich echter nog een lange tijd erg vermoeid blijven voelen. Of een patiënt last krijgt van bijwerkingen hangt sterk af van de soort en de hoeveelheid cytostatica die worden gegeven.