Bij een inenting, ook wel vaccinatie genoemd, wordt het afweersysteem of immuunsysteem getraind tegen bepaalde infectieziekten. Dit heeft als gevolg dat de gevaccineerde beter bestand is tegen de ziekteverwekker waartegen het vaccin beschermt. Niet alleen mensen krijgen vaccinaties, ook dieren kunnen ingeënt worden tegen bijvoorbeeld hondsdolheid of niesziekte.
Bij het inenten wordt iemand ingespoten met een zogenaamd vaccin. Dit is een middel dat een immuunrespons opwekt, zonder de persoon in kwestie direct ziek te maken. De term vaccineren is afkomstig van het Latijnse woord ‘vaccinia’, wat ‘koepokken’ betekent. De eerste vaccinaties waren namelijk met name bedoeld om mensen met koepokken te besmetten, waardoor men een betere weerstand kreeg tegen de levensgevaarlijke ‘gewone’ pokken.
Tijdens een inenting wordt in de meeste gevallen een vaccin gegeven, waarna het lichaam zelf de noodzakelijke antistoffen aan zal maken. Dit wordt actieve immunisatie genoemd. In sommige gevallen worden er tijdens de inenting echter kant- en klare afweerstoffen gegeven, dit wordt passieve immunisatie genoemd. De laatste methode is voornamelijk geschikt wanneer iemand reeds besmet is met een ziekte.
Een vaccinatie kan met verschillende soorten vaccins gebeuren. Zo heb je vaccins die levende maar verzwakte stoffen bevatten. Je hebt ook vaccins die bestaan uit (delen van) dode organismen, die ofwel van een gedood organisme afkomstig zijn, ofwel genetisch gemanipuleerd zijn en synthetisch zijn bereid. Een vaccin wordt over het algemeen toegediend in injectievorm. Sommige vaccins kunnen ook ingeslikt wordt of in een klein wondje op de huid in de bloedbaan gewreven worden. In de meeste gevallen moet je na een maand terug komen voor de tweede dosis, dit wordt de boosterdosis genoemd. In een enkel geval is een derde vaccinatie noodzakelijk.